De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten stamt uit 2002, maar kent één bepaling over een ouderwets communicatiemedium. Echte, papieren brieven mogen de diensten alleen openen na toestemming van de Haagse rechtbank. Dat is ook de enige bevoegdheid van de diensten waarop de rechter voorafgaande, onafhankelijke controle uitoefent.
Toch hoor je de regering bij de huidige herziening van die wet niet betogen dat de rechterlijke controle op het onderscheppen van brieven moet worden uitgebreid naar het onderscheppen van internetverkeer. Integendeel...
...Die plannen moeten worden getoetst aan de grondrechten. Inperkingen op de privacy, zo volgt uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, moeten noodzakelijk zijn en voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De grondwettelijkheid van de herziening van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hangt uiteindelijk af van de precieze formulering. Die kennen we helaas niet, want de regering heeft het wetsvoorstel nog niet met de Kamer gedeeld. Het is dus opmerkelijk dat een groot deel van de Kamer zich nu al achter de vage plannen lijkt te scharen. Het parlement kan haar oordeel beter opschorten, en het uiteindelijke wetsvoorstel aan een grondrechtelijke toetsing onderwerpen.
Alles bij de bron; NRC [AboVersie]