Begin juni 2013 werd de wereld opgeschrikt door twee onthullingen: over een overeenkomst van het Amerikaanse telefoniebedrijf Verizon met afluisterdienst NSA voor overdracht van telefoniegegevens en via het programma Prism bleek de NSA zich alle inhoud toe te eigenen van de communicatie, ondermeer van Google, Facebook, Skype en Yahoo en daarmee ook ‘onze communicatie’. Onmiddellijk trokken commentatoren mondiaal en in ons land de conclusie dat de privacy ‘nu’ dood was. Echter, Prism loopt al sedert 2007 en de NSA verschafte zich onze Google- en Facebookdata al sinds 2009...

 Alsof de NSA nu - of in 2007 - pas begon met internet. Spionage is van alle tijden en de elektronische telecommunicatie vereenvoudigde verzameling van gegevens - grondstof voor halffabrikaat ‘informatie’ en voor het benodigde product ‘kennis’. De Britse onderzoeksjournalist Duncan Campbell publiceerde vanaf 1976 over spionage op telecommunicatie door de NSA en zijn Britse zusterdienst GCHQ met artikelen als The Eavesdroppers en America's big ear on Europe. Onder meer regerings- en vakbondsleiders werden stelselmatig getapt. Zeg maar: niet de mobiele telefoon van Angela Merkel maar de vaste lijn van Helmuth Kohl en Ruud Lubbers.

De samenwerking tussen Angelsaksische diensten, met medeweten van Duitsland en zelfs China stond in het baanbrekende artikel ‘Somebody’s listening’ van Campbell uit 1988. Dit boeide het Europees Parlement, dat Campbell geld gaf voor onderzoek dat in 2001 tot het ‘Echelon-rapport’ leidde. De teneur: de inlichtingendiensten verzamelen alle data die ze kunnen krijgen. Niet wetten, maar technologie vormde de begrenzing voor de NSA.

In de daaropvolgende jaren bleven er onthullingen komen over de NSA-spionage zoals een New York Times-onderzoek uit 2005 dat de Pulitzerprijs won. Met steeds dezelfde conclusie: de datahonger van de diensten was en is onbegrensd.

Alles bij de bron; Netkwesties