'We mogen nooit toegeven - uit angst of efficiëntie - om basisrechten van verdachten in de vuilbak te kieperen. Ooit zijn we misschien allemaal verdacht', schrijft Matthias Dobbelaere-Welvaert. Het Hof van Cassatie oordeelde deze week dat een onderzoeksrechter een verdachte mag dwingen om de toegangscode van zijn smartphone te geven.

Er woedt al een tijdje een oorlog op essentiële beschermingsrechten van verdachten, zoals het zwijgrecht en het verbod op zelfincriminatie. Die rechten die verdachten moeten beschermen tegen al te ijverige politiemensen, procureurs en onderzoeksrechters vinden hun oorsprong - weinig verrassend - in artikel 6 EVRM (het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) dat het recht op een eerlijk proces regelt.

Net daarom doet de conclusie van het Hof de wenkbrauwen fronsen. Het lijkt erop dat men onvoldoende beseft hoeveel van ons private leven vervat zit in een smartphone, en hoe dit - ongeacht de veiligheidsgrendel van de onderzoeksrechter - politiemensen op het terrein zal overtuigen om elke verdachte te dwingen. We overschatten de mondigheid en rebellie van de gemiddelde verdachte - ooit ben u misschien ook verdacht - ten opzichte van een getrainde politieagent tijdens een verhoor. 

...Een verdachte is echter geen crimineel. Een verdachte is iemand die verdacht wordt van een misdrijf. Dat wil zeggen dat die persoon onschuldig is, tot het tegendeel is uitgesproken door onze rechterlijke macht. En dat is belangrijk, want het is een hoeksteen van onze Justitie en rechtstaat. Als laatste: wat vandaag verboden is, is morgen toegelaten, en andersom. We leven in woelige tijden, met woelige wetten en woelige politici. Verdacht worden van een misdrijf, is niet hetzelfde als schuldig zijn.

Alles bij de bron; Knack