Een jongen van veertien liet het er niet bij zitten. Vorige maand behandelde de rechtbank in Limburg zijn bezwaar tegen de verplichte afname van zijn DNA-materiaal. Hij was veroordeeld tot een kleine, voorwaardelijke werkstraf, omdat hij een medeleerling door wie hij zich getreiterd voelde, op het schoolplein omver had geduwd, waarna de ander was gevallen.

Uiteraard had deze ruzie binnen de school moeten worden afgehandeld en niet via het strafrecht. Maar als een dergelijke zaak eenmaal binnen het strafrecht bevindt, vereist de huidige wet dat een veroordeling automatisch leidt tot de verplichting tot afname van DNA-materiaal. Zelfs al betreft het een kind dat nog nooit eerder met de politie in aanraking is gekomen en ook al gaat het slechts om een geringe, voorwaardelijke sanctie. 

Verplichte DNA-afname bij typische flutzaken is zeker geen uitzondering. Inmiddels is het DNA van tienduizenden kinderen opgenomen in de DNA-bank, terwijl de basis daarvoor in veel gevallen twijfelachtig is. Al in 2009 signaleerde Defence for Children namelijk dat bij kinderlijke baldadigheid, zoals het ingooien van een ruit, beschadigen van een lantaarnpaal of een vechtpartijtje steeds sneller verplichte DNA-afname volgde. 

Hier is sprake van een misstand die hoognodig moet worden gecorrigeerd. We slaan routineus DNA op van kinderen met wie niets aan de hand is. En als daartegen bezwaar wordt gemaakt, moet daarvoor achteraf een zitting bij de rechter worden georganiseerd en een ingewikkelde redenering worden opgebouwd om het kind in het gelijk te stellen en de vernietiging van dat celmateriaal te gelasten.

Bij de introductie van de Wet DNA-onderzoek werd uitdrukkelijk gesteld dat DNA-afname zou worden beperkt tot degenen die waren veroordeeld voor ernstige misdrijven. In de memorie van toelichting werd het „betrekkelijk vanzelfsprekend” genoemd dat DNA-onderzoek zich hierop zou richten. Inmiddels is deze beperking volledig losgelaten. Daarmee zijn ook de grond en het doel van de DNA-afname – vergroten van de pakkans en verkleinen van de recidivekans – onhelder geworden. In het geval dat DNA-afname ook standaard volgt na een kleine winkeldiefstal, een vechtpartijtje op school of het aanbrengen van graffiti, is de ratio achter deze maatregel discutabel. Een dergelijke heftige ingreep in de lichamelijke integriteit en privacy van kinderen staat niet alleen in geen enkele verhouding tot de geringe ernst van deze delicten, maar zo’n vergaande ingreep leidt evenmin tot meer veiligheid.

Bovendien heeft de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming er in 2011 al op gewezen dat minderjarigen een groter risico lopen om te worden verplicht tot DNA-afname dan meerderjarigen. Terwijl de laatsten bij een gering delict doorgaans een geldboete krijgen – waarbij geen verplichting tot DNA- afname geldt – wordt bij minderjarigen vanuit pedagogisch motief vaker gekozen voor een taakstraf, waarbij verplichte DNA-afname inmiddels standaard is.

Alles bij de bron; NRC