Het huidige juridische kader is nog onvoldoende aangepast aan de nieuwe realiteit van opsporingsonderzoeken waarbij de politie grote hoeveelheden persoonsgegevens verzamelt. Dat concluderen onderzoekers van de Radboud Universiteit. Ook zou er beter toezicht moeten komen op de manier waarop politie en OM met deze gegevens omgaan in strafrechtelijke onderzoeken.

Door inbeslagname of hacks van grote gegevensdragers heeft de politie steeds vaker toegang tot enorme hoeveelheden persoonsgegevens. Dit biedt kansen voor digitale opsporing en vervolging van verdachten van zware misdrijven. Ook biedt het kansen om actief strafbare feiten aan het licht te brengen door gegevens met elkaar te combineren via geavanceerde technologieën. Maar niet is duidelijk hoever de politie hierin mag gaan en hoe dit wettelijk geregeld moet worden.

Uit het onderzoek, uitgevoerd in opdracht van het WODC, blijkt dat in het Wetboek van Strafvordering (WvSv) vooral aandacht is voor de inzet van digitale opsporingsbevoegdheden: in welke gevallen, voor welke doelen en met toestemming van welke autoriteit mogen persoonsgegevens worden verzameld? Dat geldt zowel voor het huidige WvSv als voor (de plannen voor de) modernisering van het WvSv.

Aan het verdere gebruik van die gegevens wordt veel minder aandacht besteed. Terwijl de politie juist door het verdere gebruik een (nieuwe) inbreuk op de privacy van burgers kan maken. Bijvoorbeeld door het uitvoeren van data-analyses met gegevens die zijn overgenomen uit een inbeslaggenomen server of computer. Het is niet duidelijk hoe de regels die daarover in de Wet politiegegevens (Wpg) staan zich verhouden tot het WvSv.

Alles bij de bron; Beveiliging