De rechtbank in Utrecht heeft over een geruchtmakende zaak die in 2023 speelde, in het voordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit beslist.
De NZA, de toezichthouder op de zorg, vroeg toen bij zorgverleners informatie op over de sociale en mentale situatie van in totaal 800.000 patiënten. Dat was nodig om te bepalen welke zorg passend zou zijn, om zorgverleners een behandeladvies te geven en om uiteindelijk de kosten van de ggz en de wachtlijsten te beperken.
De werkwijze van de NZA stuitte op stevige bezwaren van behandelaren, die vreesden voor hun beroepsgeheim. Patiënten, om wier privacy het ging, waren bovendien door de NZA niet vooraf geïnformeerd.
In een massaclaimzaak, aangespannen door behandelaren, cliënten en de actiegroep ‘Vertrouwen in de GGZ’ heeft de rechter nu bepaald dat de NZA juridisch niks te verwijten valt. Het opvragen van de patiëntgegevens diende een legitiem doel en was noodzakelijk, schrijft de rechtbank in het vonnis. “Uiteindelijk heeft de politiek hiervoor gekozen.”
De privacy van patiënten loopt geen gevaar. Onder meer doordat de via vragenlijsten aangeleverde persoonsgegevens door de NZA worden geanonimiseerd. Daarmee zijn ze, in juridische zin, ook geen persoonsgegevens meer.
De gegevens zijn bovendien niet te herleiden tot een individu, niet te koppelen aan andere bestanden van de NZA.
Wat het beroepsgeheim betreft: dat is niet absoluut, vindt de rechtbank. “De behandelaar mag inlichtingen over zijn patiënt verstrekken als daartoe een wettelijke verplichting bestaat. In dat geval is er ook geen toestemming nodig van de patiënt.”
Alles bij de bron; Trouw