Er kwamen bijna honderd reacties binnen op het stukje van vorige week over de ov-chipkaart en dat vergt een naschrift. De strekking van het verhaal was dat de ov-chipkaart niet is bedacht om het de reizigers gemakkelijker te maken, maar de vervoerders. Elke fout, vergissing of kinderziekte gaat ten koste van de consument. Onterechte boetes terugvorderen is gecompliceerd. Kortom: geen technologie die ons leven makkelijker maakt, maar ingewikkelder. Vraag het maar aan rolstoelbegeleiders die tegen een slecht uitgeslapen conducteur aanlopen. Of aan gezinnen die 137,50 euro aan chipkaarten en saldo kwijt zijn voor een dagje uit – en dan is er nog geen meter gereisd.
Naast gepassioneerde oproepen voor een algehele treinboycot kwam er ook antwoord op de vraag: kan het beter? Ja, schreven verschillende reaguurders, in Finland check je in met je pinpas of creditcard, de Gautrain-kaart in Zuid Afrika werkt ook in parkeergarages; de eenmalige kaart is oneindig te gebruiken en je kunt gepast betalen en in Shenzhen (China) kun je met je kaartje op elk vervoermiddel stappen.
Maar het kan ook erger. Sidney heeft de Opal-kaart: “Mijn papieren jaarkaart kost 2.000 dollar per jaar, met Opal betaal ik 2.800 dollar voor dezelfde dienstverlening.”
Techniek is niet het probleem, zegt TLS: het decentrale organisatiemodel sloopt alle vaart en daadkracht uit de ov-chipkaart. Vijftien vervoerders moeten het met elkaar eens worden over elke aanpassing. Dat vergt overleg, draagvlak creëren, politiek gekonkel. Elke vervoerder mag zelf leveranciers kiezen voor apparatuur. Door die fragmentatie neemt de kans op fouten, vertraging en kostenoverschrijding toe. En hoofdpijn, veel hoofdpijn.
Alles bij de bron; NRCQ