Het vierde Privacycafé dat de Stichting Bescherming Burgerrechten organiseerde, stond in een historisch kader. Ondanks dat vergelijkingen met de Tweede Wereldoorlog niet zelden stuiten op gevoeligheden, was dat voor de sprekers geen reden om tegenwoordige ontwikkelingen niet historisch tegen het licht te houden. De nadruk lag deze avond dan ook niet op de Duitse bezetter, maar op het denken over registreren dat vóór de bezetting heerste en een registratiesysteem mogelijk maakte waarvan de gevolgen niet te overzien waren. 

Ter inleiding werd een fragment uit de documentaireserie Andere Tijden vertoond waarin de invoering van het Persoonsbewijs wordt beschreven. Een terugblik die licht wierp op de wijze waarop destijds, maar ook nu over nieuwe registratietechnologie wordt gedacht. Het voorlichtingsfilmpje over het nieuwe Persoonsbewijs dat in 1940 werd ontworpen en in de daaropvolgende jaren een icoon van de onderdrukking werd, stelde destijds dat hiermee “de goeden tegen de kwaden konden worden beschermd”...

...Peter Romijn, hoofd onderzoek van het NIOD; “De identificatieplicht roept geen associaties op met de bezetting. Er is sprake van een bepaalde vanzelfsprekendheid; het is geaccepteerd dat een groot deel van je bestaan transparant is voor overheid en bedrijven.” Ook in de beginperiode van het Persoonsbewijs was er weinig weerstand onder de bevolking. Immers, ook voor de invoering van het Persoonsbewijs bestond de Nederlandse burger al op papier, al was dat puur bedoeld voor dienstverlening, aldus Romijn. Het Persoonsbewijs was niet alleen een wens van de Nazi’s, maar kwam ook voort uit een technocratische behoefte die al bestond voordat Nederland bezet werd...

...Annemiek Gringold, voorzitter van de Hollandse Schouwburg in Amsterdam; “Ook in de Rwandese genocide, niet meer dan twintig jaar geleden, stond in identiteitsbewijzen etniciteit geregistreerd. Waarom is er dan nu geen ophef over de manier waarop we tegenwoordig registreren? Daar heb ik geen volledig antwoord op, maar het is deels het ontbreken van kennis. Dit in combinatie met het hedendaagse exhibitionisme; online deelt men alles op privégebied al. De handdoek is in feite al in de ring geworpen..

...Bob de Graaff, hoogleraar Intelligence en Securitystudies aan de Universiteit Utrecht sloot af met een fraai voorbeeld van hoe opgeslagen persoonsgegevens eenmaal opgeslagen jaren later dankbaar kunnen worden gebruikt door kwaadwillenden. Na de Vergissing van Troelstra riep onze overheid een inlichtingendienst in het leven die informatie moest verzamelen over eventuele revolutionairen in ons land. Deze info ging vooral over politieke voorkeuren, zoals lidmaatschap van de Communistische Partij. Echt hoge prioriteit werd er niet gegeven aan dit werk; Nederlandse politici achtten een revolutie in Nederland destijds verre van waarschijnlijk. Maar er bestond wel een lijst met deze personen erin.

In 1940 werd deze lijst verbrand, maar omdat kopieën ervan bij gemeenten lagen, zijn tijdens de bezetting alsnog allerlei personen op die lijst opgepakt. “Zoals men in 1925 niet wist wat er met die privé-informatie zou kunnen gebeuren in 1940, kunnen we wellicht bij onszelf te rade gaan over alle gegevens die we op dit moment opslaan.”

Een ander belangrijk verschil met het denken over persoonsgegevens tussen 1940 en nu, is volgens De Graaff bovendien dat we niet langer gegevens op basis van bepaalde kenmerken als ‘communist’ of ‘revolutionair’ verzamelen, maar eigenlijk alles verzamelen.

“Goed of slecht zoals destijds de praktijk was, bestaat niet meer. Iedereen is verdacht.” 

Alles bij de bron; platformburgerrechten